Thuis in de openbare ruimte

Kun je je ‘thuis’ voelen in de openbare ruimte? In aansluiting op de het thema van de Dag van de Architectuur 2019 ‘Door de ogen van’ vroeg Platform STAD filosoof en auteur Pieter Hoexum eens met andere ogen naar de stad te kijken. Hij analyseert waarom mensen zich op een plek thuis voelen of juist niet en werpt de vraag op in welke mate dat altijd en overal even belangrijk is.

Het thema ‘Door de ogen van’, doet denken aan het boek Architectuur door andere ogen. Dat boek gaat over het ervaren van architectuur en de gebouwde omgeving met andere zintuigen dan de ogen. Beschreven wordt namelijk hoe blinden architectuur ervaren. Het boek geeft niet alleen een andere visie op architectuur dan gebruikelijk, maar doorbreekt zelfs de dominantie van de blik. Architectuur dreigt soms puur blikvanger te worden; een gebouw heet dan wel ‘iconisch’ of ‘markant’ te zijn, maar meestal komt het er toch eenvoudigweg op neer dat het een mooi plaatje op moet leveren. Terwijl het bij architectuur om veel meer gaat dan om wat er te zien is. Ook andere zintuigen zouden geprikkeld moeten worden. Het gaat ook om hoe het ergens ruikt, hoe het klinkt, hoe het gebouw je de ruimte doet ervaren, wat het met je oriëntatie vermogen en gevoel voor richting doet, hoe het de ervaring van je eigen lichaam beïnvloed (van je houding en positie)… Kortom, hoe het voelt. En dat laatste letterlijk met de tactiele ervaring van het gebouw, de ruwheid van het materiaal, maar ook figuurlijk met de sfeer.

Thuis voelen

Maar hoe verrijkend het ook is architectuur met andere zintuigen dan de ogen te ervaren, dan nog is het moeilijk de vertrouwdheid met de omgeving in beeld te krijgen. Het je ergens thuis voelen. Het lijkt wel alsof ‘thuis’ zich in de dode hoek bevind. Voor een vreemde, met een meer objectiverende, afstandelijke en daardoor juist vervreemdende blik komt thuis immers nauwelijks in beeld. Maar ook voor degene die vertrouwd is met de omgeving, blijft die omgeving meestal als het ware onzichtbaar, omdat het zo gewoon is dat we het niet meer opmerken. Of zoals de filosoof Wittgenstein zegt in zijn Filosofische onderzoekingen: ‘De aspecten van de dingen die voor ons het meest belangrijk zijn, blijven ons door hun eenvoud en alledaagsheid verborgen.’ Je merkt het niet op, – omdat je het altijd voor ogen hebt.

Precies deze alledaagse en onopvallende maar zo belangrijke aspecten van een huis of gebouw maken het voor de bewoner of gebruiker tot een thuis. Als het gaat om het op het spoor komen van de onopvallende maar zo belangrijke aspecten van openbare plekken, zijn er verschillende inspirerende voorbeelden. Om te beginnen is dat beeldend kunstenaar Jan Rothuizen, die bekend werd met zijn Zachte atlas van Amsterdam. Hij schetst in zeer gedetailleerde tekeningen niet alleen min of meer objectief een plek, maar maakte daarbij ook aantekeningen waaruit blijkt hoe bewoners en gebruikers die omgeving ervaren en wat voor (subjectieve) betekenis het voor hen heeft. Hij maakt bovendien aantekeningen van zijn eigen ervaringen, als vluchtige bezoeker van de plek. Hij is vaak maar een paar uur op een plek, maar dat blijkt voldoende: hij verstaat de edele kunst van het rondhangen. Door zijn tekeningen te bekijken en te lezen, door er in rond te dwalen, krijg je een goede indruk van de ‘gevoelstemperatuur’ van een plek of gebouw.

Microgebeurtenissen en alledaagse ontmoeting

Een ander voorbeeld is de Franse schrijver George Perec. In oktober 1974 posteerde hij zich in een Parijs’ café, met uitzicht op een plein, met de bedoeling álles te noteren wat hij waarnam. Hij hield het drie dagen vol, maar moest het toen opgeven, het bleef bij een ‘Poging tot uitputtende beschrijving van een plek in Parijs’. Perec schrijft dat het zijn bedoeling was ‘vooral al het andere te beschrijven: dat wat je gewoonlijk niet opmerkt, wat er niet toe doet: wat er gebeurt wanneer er niets gebeurt, behalve tijd, mensen, auto’s en wolken.’ En om te zien hoe ‘thuis’ werkt, om ‘thuis’ überhaupt in beeld te krijgen, is die vraag ook een heel goed uitgangspunt: Wat gebeurt er als er niets gebeurt, als er niets bijzonders gebeurt?

Hoewel het dus wat hem zelf betreft mislukte, deed Perec in de beschrijvingen van het plein toch een bijzondere en inspirerende ontdekking, namelijk ‘microgebeurtenissen’: ‘meerdere tientallen, meerdere honderden gelijktijdige handelingen, microgebeurtenissen die elk op hun beurt weer houdingen, motorische handelingen en specifieke energiebestedingen voortbrengen: gesprekken tussen twee mensen, gesprekken tussen drie mensen, gesprekken tussen meerdere personen: bewegende lippen, gebaren, expressieve mimiek….’.

Wat Perec ‘microgebeurtenissen’ noemde, noemde de Belgische antropoloog Ruth Soenen ‘kleine ontmoetingen’. In haar boek Het kleine ontmoeten bestudeert ze alledaagse, kortstondige en vluchtige contacten tussen mensen die elkaar niet kennen, op straat, in winkels en in de tram. Het straatleven blijkt vooral een constant elkaar aftasten, zonder werkelijk in contact te komen. Oogcontact is al heel wat.

Er gebeurt dus ogenschijnlijk niets bijzonders op dat Parijse plein van Perec, alles gaat zijn gewone gang – maar hoe bijzonder is die gewone gang! Om er in mee te kunnen stromen dien je niet alleen de verkeersregels te kennen, maar moet je eerder een soort ingewijde zijn in de geheime leer van de publieke ruimte. Een geheim dat iedereen kent en waarvan bovendien iedereen weet, dat iedereen het weet: het publieke geheim van de publieke ruimte.

Het subtiele verschil tussen informeel en familiair

Het thuisgevoel en vertrouwdheid zijn heel belangrijk, maar niet altijd en overal zaligmakend. Toch is het helaas tamelijk gebruikelijk de openbare of publieke ruimte als ontmoetingsplaats zien en ontmoeten daarbij op te vatten als ‘verbroederen’. Een tweede, zo mogelijk nog groter en lelijker cliché luidt dat de straat een ‘dorpsplein’ of zelfs ‘huiskamer’ van de buurt is, waar je je echt thuis kan (en zou moeten!) voelen.

Een huiskamer lijkt voor de openbare ruimte echter precies het verkeerde model. Het zou in de publieke ruimte moeten gaan om ongedwongen samenleven, maar toch niet zo ongedwongen als thuis. De verwarring komt misschien door de dubbelzinnigheid van de term ‘ongedwongen’: dat kan opgevat worden als informeel en vriendelijk, maar ook als familiair en vriendschappelijk. Dat laatste is gepast in de huiskamer, het eerste in de openbare ruimte. Bij het vormgeven en inrichten van de openbare ruimte zou je alles moeten doen om kleine ontmoetingen mogelijk maken, en om grote ontmoetingen niet onmogelijk te maken.

Jan Willem Duyvendak schrijft in zijn recent verschenen boek, Thuis. Het drama van een sentimentele samenleving: ‘Als een natie als een huis wordt beschouwd, als een thuis moet voelen, dan is er maar heel weinig ruimte voor verschil: van familieleden verdragen we immers ook niet dat zij heel anders zijn, want dan voelen wij ons niet meer thuis.’ De enige oplossing die Duyvendak ziet, is het beperken en relativeren van het thuisgevoel. Thuis, in je eigen huis, in de beperkte privésfeer, kan je heel ver gaan in de streven naar kameraadschap, vriendschappelijkheid en saamhorigheid. Maar buitenshuis, op straat, dien je een lichte opvatting van thuis te hanteren, daar vormen de voorbijgangers geen hechte maar een lichte gemeenschap. Van verbroedering hoeft op straat geen sprake te zijn, liever niet zelfs, het is genoeg om vriendelijk tegen elkaar te doen.

Volgens Duyvendak is een openbaar (t)huis een plek waar men zich nooit te diepgaand emotioneel aan kan verslingeren, omdat die plek ook per definitie van en voor ‘de anderen’ is. Juist omdat niemand zich helemaal verslingert aan een bepaalde publieke plek, en dus niemand zich er helemaal thuis voelt, kunnen veel verschillende mensen zich er een beetje thuis voelen. Dat is meer dan genoeg.

Het stedelijke langs elkaar heen leven

Als je het tot in het extreme doortrekt, is het onjuist en zelfs contraproductief is de openbare ruimte op te vatten als ontmoetingsplek of als thuis. Maar zo heet hoeft de soep niet te worden gegeten: het gaat erom wat je onder ontmoeten en thuis verstaat. Als je het hebt over kleine ontmoetingen en over ‘thuis in de openbare ruimte’ als je op je gemak voelen in de openbare ruimte, dan is dat juist zeer positief.

Het is belangrijk hierover na te denken, omdat juist het streven naar een openbare ruimte die een echt thuis is waar mensen zich helemaal thuis voelen, waar werkelijke ontmoetingen plaats kunnen vinden en waar voorbijgangers werkelijk kunnen verbroederen en waar een groot gevoel van saamhorigheid heerst geen na te streven doel zou moeten zijn. Dat klinkt misschien wel even aanlokkelijk, maar de openbare ruimte fungeert dan als een soort blender, waar je allerlei verschillende, verrukkelijke ingrediënten instopt en waar een onsmakelijke smurrie – een mislukte smoothy – uit komt. De publieke ruimte is er niet om alle verschillen op te heffen, maar om die leefbaar te maken. Het typisch stedelijke ‘langs elkaar heen leven’ is geen probleem, maar juist de oplossing.

Auteur: Pieter Hoexum, filosoof en auteur van het boek Thuis. Filosofische verkenningen van het alledaagse.

Deze kwestie is een bewerking van de inleiding door Pieter Hoexum tijdens de door Platform STAD georganiseerde STAD lezing ‘Onze Ambassade door andere ogen’ op de Dag van de Architectuur Den Haag op 15 juni 2019

beeld Pieter Hoexum: Alexandra Izeboud, beeld header: pxhere