Lessen uit het VROM-raad advies ‘Stad en Stijging’: de stad als ladder en bazaar
Op 13 mei 2024 vond de eerste STAD in Onderzoek plaats. Vijfenveertig deelnemers gingen in gesprek met Arnold Reijndorp en Marlijn Lodewijks over tips en lessen die we bijna 20 jaar na publicatie kunnen trekken uit het VROM-raad advies ‘Stad en Stijging: Sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing’.
Lessen en conclusies samengevat
- De metafoor van een ladder voor sociale stijging spreekt nog steeds aan. De overheid, maatschappelijke partners en anderen (ook medebewoners) bieden mensen de mogelijkheden aan om sociaal te stijgen (de ladder). Het is voor een belangrijk deel aan de mensen zelf om die ladder ook actief te bestijgen. Realiseer je dat er verschillende trajecten mogelijk zijn om vooruit te komen;
- Let op taalgebruik. Spreek niet over afvoerputjes, achterstandswijken of wijken waarin mensen alleen bezig zijn te overleven. Ontken niet dat in bepaalde wijken meerdere problemen zich concentreren maar spreek dan over aandachtswijken. Niemand wordt graag gestigmatiseerd. Wees je ervan bewust dat over iedere wijk ook positieve zaken zijn te vermelden. Ga uit van ambities van bewoners. Kijk wat de belemmeringen zijn om die te realiseren;
- Ga na waar bewoners trots op zijn. Dit is een belangrijke indicatie dat er sociale stijging aanwezig is in een wijk. Benoem fysieke, sociale, economische en culturele hartjes in een aandachtswijk. Die bieden vervolgens aanknopingspunten voor wie wil bijdragen aan het oplossen van bestaande knelpunten;
- Zorg voor maatwerk per wijk en buurt. Elke wijk of buurt heeft eigen verhalen en een specifieke sociale, culturele en fysieke omgeving. Pas op met het een-op-een uitrollen van begrippen als de 15-minutenstad over álle wijken, of een succesvol initiatief voor een binnenterrein uit te breiden tot een aanpak om alle binnentuinen van naoorlogse flats gezamenlijk aan te pakken. Luister en analyseer wat waar speelt en besluit vervolgens in samenspraak met lokale betrokkenen wat er wanneer gaat gebeuren;
- Bij de 15-minutenstad wordt ook de kanttekening geplaatst of het niet beter is mensen meer te verleiden het ov te nemen. Het hoeft helemaal niet verkeerd te zijn om mensen af en toe meer te laten reizen en kennis te laten maken met andere plekken. Of ze de gelegenheid te geven zelf te kunnen kiezen waar ze een film gaan kijken of gaan sporten. Dat vraagt wel om een veel betaalbaarder ov. Deze kosten kunnen worden afgewogen tegen andere maatregelen om de 15-minutenstad mogelijk te maken;
- Denk bij maatwerk onder andere aan de creatie van vanzelfsprekende ontmoetingsplekken en simpele aanpassingen van bestaande stedenbouwkundige of architectonische structuren waardoor plekken beter benut kunnen worden. Gebruik daarbij kennis van lokale bewoners om deze plekken te vinden, waardoor betrokkenheid en trots kunnen toenemen. Bedenk dat sociale stijging vooral ook het resultaat is van sociale netwerken waarin kennis, ervaringen, contacten en tips worden uitgewisseld;
- Doe dat ook bij het investeren in voorzieningen. Kijk niet alleen naar algemene kengetallen maar ook naar waar men in een buurt specifiek behoefte aan heeft. En overweeg af en toe ongebruikelijke maatregelen. Zo hebben schooldirecteuren in Rotterdam gezamenlijk de vwo’s over de hele stad verdeeld. En is er volgens die verdeling ook geïnvesteerd in plaats van eerst af te wachten tot er voldoende potentieel aan vwo-leerlingen in een stadsdeel als Rotterdam-Zuid is;
- Dit alles vraagt om gelaagde investeringen op verschillende schaalniveaus van bouwblokken tot kleine investeringen in de openbare ruimte. En om een lange adem. Ga voor een langdurige betrokkenheid om plekken, mensen en verhalen goed te leren kennen. En biedt daarop een flexibel maatwerkpakket van stijgingsmaatregelen aan. Reken op succes en pas de maatregelen daarop aan;
- En tot slot: benut daarbij sociale stijgers die weer terugkomen in de wijk en tonen hoe je vooruit kan komen.
Leeswijzer
- Inleiding: doel, sprekers
- Voorgeschiedenis voor het VROM-raad advies
- Beschrijving advies door medeauteur Arnold Reijndorp
- Reflectie Marlijn Lodewijks over lessen en tips op basis van ruim 20 jaar werkervaring in verschillende sectoren
- Gesprek met de deelnemers
Inleiding
Zo’n twintig jaar geleden werd tijdens de grootschalige aanpak van de Vogelaarwijken veel onderzoek gedaan naar geslaagde stedelijke vernieuwing. Welke tips en lessen uit die tijd zijn ook nu nog actueel en waarop is aanvullend, meerjarig onderzoek nodig? Hoe voorkomen we dat we het wiel opnieuw uitvinden? En waar kunnen politiek, beleid en uitvoering op sturen om de Haagse stedelijke ontwikkeling optimaal te laten verlopen?
Arnold Reijndorp (stadssocioloog en emeritus hoogleraar UVA) die als medeauteur nauw betrokken was bij het VROM-raad advies ‘Stad en Stijging’, neemt ons hierin mee. Hij deelt de belangrijkste conclusies en aanbevelingen. Marlijn Lodewijks (voormalig directielid Van Wijnen Breda met werkervaring als projectleider NIZW en senior procesmanager gemeente Breda) reflecteert op het onderzoek vanuit het perspectief van 20 jaar werkervaring met stedelijke ontwikkeling.
Van stadsvernieuwing tot aanpak van de ‘Vogelaarwijken’
Wat ging er vooraf aan het advies in de Nederlandse stedelijke ontwikkeling en volkshuisvesting? Arnold Reijndorp neemt ons in vogelvlucht mee in de herstructureringsopgaven die Nederland in de loop der jaren heeft gekend.
In de jaren zeventig en tachtig werden in Nederland op grote schaal oude vooroorlogse wijken aangepakt. Deze grootscheepse operatie kreeg de naam ‘stadvernieuwing’ en was erop gericht de binnensteden op te knappen. Arnold Reijndorp was erbij betrokken. Hij herinnert zich het motto ‘bouwen voor de buurt’: waarbij betaalbaarheid voor de plaatselijke bewoners centraal stond.
Eind jaren tachtig begon de stadsvernieuwing af te lopen. Rond 1989 begonnen de wijken zelfs al een beetje te verkommeren. Er ontstond kritiek op het gebrek aan architectonische en culturele kwaliteit. “Dat zal in Den Haag niet onbekend zijn,” vertelt Reijndorp, “want in die tijd richtte Adri Duivesteijn samen met anderen Werkgroep 5×5 op. En daarin ging het weer heel erg over kwaliteit en volkshuisvesting als culturele daad.”
Het bleek noodzakelijk om blijvend te investeren in het onderhoud en beheer van de wijken. De aandacht verschoof van fysieke naar sociale vernieuwing en beheer. Tegelijk verschoof in de jaren negentig het vernieuwingsbeleid naar ‘stedelijke vernieuwing’. Bouwen voor de buurt veranderde in ‘bouwen voor de buurt en de stad’. De stad moest aantrekkelijker worden gemaakt voor bewoners met een hoger inkomen en ook voor bezoekers. Reijndorp noemt het Chassé Theater in Breda en het stadhuis van Den Haag als voorbeelden uit deze periode. Het beleid voor sloop en nieuwbouw van wijken, met name de naoorlogse wijken, was gericht op herdifferentiatie. “Wat we nu herstructurering zijn gaan noemen dat heette toen herdifferentiatie. Dat had te maken met een evenwichtiger bevolkingsopbouw, vanuit het geloof dat daarmee de sociale samenhang en de positie van de zittende bewoners zouden verbeteren. Sociale huurwoningen werden daarom vervangen door koopwoningen.”
Aan de andere kant – soms letterlijk aan de andere kant van de straat – vond stedelijke vernieuwing plaats door het aantrekken van andere groepen naar de stad. In 1994 leidde dit tot het grotestedenbeleid. Een aantal jaren later volgde de Nota Stedelijk Vernieuwing (1997) en de Wet Stedelijke Vernieuwing (2000). In 2000 kwam ook een belangrijke politieke nota Wonen met de titel ‘Mensen, wensen, wonen’, waarin de burger centraal kwam te staan. De nadruk lag op de differentiatie en het aantal te slopen woningen werd naar beneden bijgesteld. Inmiddels ontstond er ook vrij veel kritiek op de beleidsvorming. Reijndorp legt uit: “Er werd gezegd: woningmarktanalyse geeft geen antwoord op sociale wijkproblematiek. De oplossing die werd gekozen was dat gemeenten hier meer aandacht aan moesten gaan besteden in de wijkactieplannen.” Tegelijkertijd kwamen de ministeries van VROM en VWS met het kennisprogramma Sociaal-fysieke wijkaanpak.
Het Actieprogramma Herstructurering/56 wijken volgde nog in 2003. Dit programma was erop gericht de wijkenaanpak te implementeren om zo de stedelijke vernieuwing weer vlot te trekken. Een antwoord hierop kwam in 2005 van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR), die vroeg om meer aandacht voor de sociale kant en bewonersparticipatie.
In 2005 verscheen een uitgave van Leo Platvoet en Maarten van Poelgeest die Reijndorp niet ongenoemd wil laten. “Het boek ‘Amsterdam als emancipatiemachine’ laat zien dat er wel degelijk sprake is van sociale stijging in de wijken. Dit als kritiek op de vele monitoren die eigenlijk altijd per saldo het aantal bijstandstrekkers en werkelozen op hetzelfde niveau meten. Maar er zit wel degelijk een stijging achter”, vertelt Reijndorp. “Die vooroorlogse en naoorlogse wijken zijn al kleine ‘emancipatiemachientjes’ bleek uit dat onderzoek. Ik noem dat omdat het zeker bijgedragen heeft aan de keuze van ons als VROM-raad om sociale stijging in het midden te plaatsen.”
Het VROMraad advies ‘Stad en Stijging’
Het VROM-raad advies ‘Stad en Stijging: Sociale stijging als leidraad voor stedelijke vernieuwing’ verscheen vervolgens in 2006. Arnold Reijndorp was er als lid van de VROM-raad nauw bij betrokken. “Het rapport werd redelijk positief ontvangen,” herinnert hij zich. Woningcorporaties omarmden het advies. En in het regeerakkoord van het kabinet-Balkenende IV (CDA, PvdA en CU) kreeg het sociale aspect een centrale plek in het rijksbeleid. Onder bewind van Ella Vogelaar, minister van Wonen, Wijken en Integratie, werden wijkactieplannen opgesteld voor de veertig ‘Vogelaarwijken’ (Krachtwijken).
Met het advies reageerde de raad op het verzoek van de minister van VROM om scherper zicht te geven op de sociale doelen van de stedelijke vernieuwingsoperatie en de manier waarop fysieke vernieuwingsingrepen daaraan kunnen bijdragen.
Reijndorp noemt een aantal hoofdpunten uit ‘Stad en Stijging’:
- Ambities van bewoners dienen als vertrekpunt voor het stedelijke vernieuwingsbeleid;
- Door de dominantie van fysieke upgrading en verbetering van leefbaarheid en sociale cohesie zijn de ambities van bewoners om vooruit te komen uit het oog verloren;
- Zowel sociaal-maatschappelijk als economische belang: bewoners vormen het kapitaal van de stad;
- Dus: bevordering sociale stijging en versterking binding aan de stad en buurt
De stad als ladder en bazaar: sociale stijging in praktijk
De juiste woordkeuze is voor Reijndorp een belangrijk aspect in het advies voor stedelijke vernieuwingsbeleid. “Bij het uitbrengen van een officieel advies aan de regering was het nog wel even goed nadenken hoe alles op te schrijven.” Hij legt het uit aan de hand van een voorbeeld: “… om op te schrijven dat we maar eens moesten ophouden met praten over ‘sociale cohesie’. In die tijd was dat toch een beetje vloeken in de kerk. Dat was toch prima? Dat moest toch bevorderd worden? Maar wij zeiden: dat leidt alleen maar af, het lost geen problemen op.” De bevinding dat er sociale stijging zit in de wijk bleek van veel groter belang. De ambities van bewoners werd daarom als vertrekpunt gekozen voor het stedelijke vernieuwingsbeleid. “Je zou die stad kunnen zien als een ladder. De sporten van de ladder kun je kort op elkaar zetten of je kunt ze verder van elkaar halen. Dat gaf de stijging aan. Mensen willen wel klimmen op de ladder en doen dat ook.” “Maar”, merkt Reijndorp op, “die ladder moet er wel zijn.”
Hoewel er destijds vaak werd gesproken over de stad als ‘emancipatiemachine,’ gebruikt Reijndorp liever het idee van de stad als ‘bazaar’. De raad vond het begrip emancipatiemachine een veel te mechanisch beeld oproepen: “Je kruipt er dom in en je komt er slim uit.” Het ging voorbij aan de werking en dat was nu juist heel belangrijk om te begrijpen hoe sociale stijging werkt. In een bazaar hebben mensen de mogelijkheid om rond te lopen en te ontdekken. Je kijkt en je ziet nieuwe dingen en mogelijkheden.
In het advies werd met sociale stijging niet alleen economisch vooruitkomen bedoeld. Het ging ook over maatschappelijke zekerheid en zelfontplooiing. Reijndorp plaatst het idee van sociale stijging in een ruimer perspectief. “We hebben ook wel kritiek gegeven op het heersende idee van vooruitkomen: al die mensen moeten hoger opgeleid worden, enzovoort (…). Daar ging het ons niet om. Mensen willen misschien wel een beter huis. Willen wel betere mogelijkheden voor de kinderen. Willen wel een betere omgeving. Willen wel meer zekerheid. Dat is ook voortuitgang.”
Vier stijgingsroutes
Het VROM-raad advies onderscheidt vier stijgingsroutes waarlangs stedelingen vooruit kunnen komen: onderwijs, arbeidsmarkt en ondernemen, woningmarkt en vrije tijd. Op die gebieden is gekeken naar wat er goed functioneert en welke sporten van de ladder ontbreken. Een voorbeeld op het gebied van wonen was het ontbreken van middenhuur. Reijndorp onderstreept het belang van de aanwezigheid van middenhuur en goedkope koopwoningen. “Als de afstand tussen de treden van de ladder te groot wordt is het niet mogelijk voor de stadsbewoner om stapjes te kunnen maken.” Dit vormt een belemmering voor de sociale stijging. “Het moet mogelijk zijn voor bewoners om in wonen kleine stapjes te kunnen maken.” De onderkant van de woningmarkt, inclusief de hele problematiek van dakloosheid en kamerverhuur, moest daarom ook mee worden genomen.
Uit onderzoek en gesprekken met bewoners bleek verder dat het belangrijk is om stapelmogelijkheden te hebben in het onderwijs. En netwerken zijn belangrijk om mensen een kans te bieden op de arbeidsmarkt. Stijgingsroutes kunnen elkaar ook in de weg zitten. “Je kunt als arbeidsmigrant bijvoorbeeld heel snel aan het werk gaan. Maar dat kan vervolgens in de weg zitten omdat je dan nog steeds geen Nederlands spreekt.” Je hebt wel werk maar daardoor niet de tijd om de Nederlandse taal te leren. Reijndorp legt uit dat het allemaal individuele stijgingstrajecten zijn, “maar je kunt het wel collectief gaan organiseren. Want zonder collectieve organisatie gaat het niet lukken.”
Binding: hoe houden we de stijgers vast?
Als sociale stijging aanwezig is in de wijk, hoe zorgen we dan voor binding en houden we de sociale stijgers vast in de wijk? Een wijk is vaak te divers om enkel te spreken over gemeenschapsgevoel of wijkgevoel. Sociale cohesie op zichzelf bleek daarom geen doel. Binding gaat om vertrouwdheid, om thuis voelen in een wijk, om erkenning en herkenning. Hier kan wel naar gestreefd worden. In de tijd dat het VROM-raad advies uitkwam, leefde het idee dat er voor de sociale ontwikkeling andere groepen naar de wijk moesten worden aangetrokken. De VROM-raad zei: “Er zitten al sociale stijgers in de wijk maar om deze groep vast te houden zijn er verbeteringen nodig.”
Ruimte voor de eigen levenswijze van verschillende groepen is van belang om binding te voelen met de wijk. Daarnaast moeten er vanzelfsprekende ontmoetingsplekken komen, waar mensen met een verschilende levenswijze elkaar tegenkomen, in de openbare ruimte en collectieve voorzieningen, een bibliotheek, speeltuin of kinderboerderij, maar ook winkels en cafés.
Taalgebruik
Reijndorp legt uit dat het niet helpt als wijken worden aangeduid als ‘Vogelaarwijk’ of ‘afvoerputje’ door de mensen die zich met jouw wijk bezighouden of in de media. “Stigmatiserend taalgebruik kan het idee geven dat het niet over jou gaat, maar wel over de mensen om de hoek. Maar het kan ook andersom werken. Als er gezegd wordt over jouw wijk dat het er ‘eindelijk leuk’ wordt, kan dat het idee geven dat het helemaal niet over jou gaat.” Een ander voorbeeld uit het advies waarin taalgebruik anders kan worden ingezet is om de term ‘achterstandsvoorzieningen’ te vervangen door de term ‘vooruitkomvoorzieningen.’
Aanbevelingen en adviezen uit Stad en Stijging
- Richt het perspectief van de stedelijke vernieuwing op sociale stijging [individueel/collectief]
- Let op taal en pas op voor stigmatiserend taalgebruik [afvoerputje]
- Investeer extra in onderwijs in stedelijke vernieuwingswijken [herwaardering MBO en stapelmogelijkheden; Stagehuis Schilderswijk]
- Maak extra ruimte voor economie in de wijk [‘makers’ zijn niet enkel creatievelingen]
- Maak kleine stappen op de woonladder mogelijk
- Maak meer ruimte voor sport-, speel- en cultuurvoorzieningen en investeer strategisch in publieke voorzieningen [meer stad in de wijk]
- Creëer een vertrouwde en beheersbare woonomgeving [neem je rol als overheid]
- Creëer woonomgevingen waarmee (verschillende) bewoners zich positief identificeren
- Tijd voor een nieuwe koers: in plaats van starre prestatieafspraken en indicatoren een lokale gebiedsgerichte aanpak met investeringen van het rijk in beperkt aantal objectief slechte wijken [Nationaal Programma Leefbaarheid en Veiligeheid?]
- Committeer daarvoor collega departementen en de markt [onderwijs, zorg, welzijn ook markt?]
Een samenvatting van het VROM-raad advies Stad en Stijging en het volledige advies is te vinden op: https://www.rli.nl/publicaties/2006/advies/stad-en-stijging?adview=samenvatting
Lessen uit Stad en Stijging in praktijk gebracht
Hoe hebben de aanbevelingen en adviezen uit het VROM-raad advies Stad en Stijging hun weg gevonden in de dagelijkse praktijk? Een praktijk die sinds het uitbrengen van het VROM-raad advies op het vlak van de sociale woningbouw en het Nederlandse volkshuisvestingsbeleid ook nog ingrijpend veranderde. Vanwege de kredietcrisis in 2008 kwam de woningbouwproductie nagenoeg tot stilstand; in 2010 werd het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) opgeheven; en in 2013 werd de verhuurdersheffing ingevoerd, een belasting op sociale huurwoningen.
Marlijn Lodewijks, voormalig directielid Van Wijnen Breda en nu zelfstandig adviseur neemt de deelnemers mee in haar ervaringen. Hoe kijkt zij vanuit haar ervaringen met zowel de sociale als fysieke aanpak naar het onderzoek? En naar de actuele waarde daarvan? Marlijn ziet ook nu nog steeds heel goede handvatten voor beleid op het gebied van stedelijke ontwikkeling.” Ze licht er vier specifiek toe: trots, een gelaagde investering, maak de dingen niet te moeilijk, en heb een lange adem.
Trots
Een belangrijke indicatie dat er sociale stijging aanwezig is in een wijk hangt volgens Lodewijks samen met hoe trotsbewoners over hun wijk vertellen: “Heel vaak kijken we met de ogen van een buitenstaander naar wijken. We zien allerlei problemen en vinden dat er een heleboel aan de hand is in die wijken. Maar mensen in die wijk praten over dingen met trots. En als je dat weet te vangen: waar praten mensen met trots over? Dan heb je iets heel moois te pakken waar je op voort kan bouwen. Versterk het bestaande en voeg nieuwe dingen toe.” Luisteren en nieuwsgierig blijven naar de verhalen van de mensen in de wijk is volgens Lodewijks daarom heel belangrijk. “Trots zijn op je buurmeisje dat op de basisschool in de wijk heeft gezeten en nu een mooie opleiding heeft afgerond”, is volgens haar zo’n waardevol verhaal. “Heel vaak gaat dat trots zijn over contact tussen mensen in een wijk.”
Gelaagde investering
Een volgend aspect waar Marlijn Lodewijks het over wil hebben is gelaagde investering. Er wordt vaak uitsluitend naar wijken gekeken vanuit het perspectief van de overheid, een corporatie of marktpartij. “Ik denk er zit veel meer meerwaarde in als er op verschillende lagen geïnvesteerd wordt in de wijk”, vertelt Lodewijks. Dit gaat om actieve bewoners, ondernemers, marktpartijen en de overheid. Om dat goed met elkaar te kunnen vervlechten, is het een vereiste om goed te weten wat er aan de hand is in de wijk, zodat hierop kan worden aangehaakt.”
Het sociale aspect staat voorop en het fysieke volgt, maar de fysieke kwaliteit van de openbare ruimte blijkt een belangrijke sleutel. Een schone en veilige openbare ruimte vormt een belangrijke basis in de wijk. Maar Lodewijks ziet vaak dat er maar mondjesmaat geïnvesteerd wordt in de openbare ruimte in wijken die het moeilijker hebben. Het idee dat de bewoners in de wijk zelf wel het groen gaan onderhouden, berust volgens haar op een misverstand. “Die mensen zijn helemaal niet met het groen in de wijk bezig. Ze zijn vooral bezig met hun basisbehoeften. Dus de openbare ruimte is iets dat je goed op orde moet brengen (…) Mocht er wel interesse zijn om zoiets als moestuintjes te beginnen, dan kun je daarop aanhaken.”
Maak het niet te moeilijk
Als je een plan maakt, maak het niet te ingewikkeld. Want dat is niet makkelijk en daarmee sluit je bewoners, maar ook professionals uit. Maak het tastbaar, zorg dat je sterke kapstokken bedenkt met elkaar, die draagvlak hebben. En gebruik gewone woorden die iedereen begrijpt.
Blijven ademen
“Wijkaanpak is een voortdurende ademhaling. Het is iets waar je voortdurend mee bezig moet blijven. Het VROM-raad advies van 20 jaar geleden is nu nog steeds van toepassing.” Met deze gedachte wil Lodewijks afsluiten. Zij constateert dat op het moment dat wijken een beetje in de lift komen dat dan de politiek zegt: we doen niet meer aan wijkaanpak, we stoppen ermee want het gaat eigenlijk wel goed in de stad. “Voortdurend ademhalen is voor mij continuïteit. In een gebied mensen samen te laten werken met elkaar, die voor langere tijd blijven. Als dat lukt, dan zie je dat na een aantal jaar écht een verandering tot stand is gebracht.”
Bespiegeling op de Haagse praktijk
In het gesprek met de deelnemers werd gesproken over de dagelijkse praktijk in de grote Haagse ontwikkelopgaven. Wat kan er in deze opgaven mee worden genomen uit het VROM-raad advies Stad en Stijging uit 2006?
Marlijn Lodewijks ziet kansen in Den Haag Zuidwest. Kans is dat 60% van het woningaanbod in handen is van woningcorporaties, die daarmee belangrijke speler is en doorbraken kan forceren. “Een woningcorporatie is een sterke partij met een breed aanbod en veel diversiteit in woningen.” Hierdoor kunnen bewoners binnen de wijk kleine stapjes maken op de ‘woonladder’. Een andere kans is volgens Lodewijks dat ‘prettig wonen’ met meer dan een cijfer 6 is gewaardeerd in Zuidwest. Niet slecht op Nederlandse schaal. “Daar zit al trots in, anders geven mensen geen voldoende.” Meer dan 50% van de mensen zijn (middel)hoog geschoold. Zet die sterke schouders in. Zij ziet mooie initiatieven waarmee aandacht wordt besteed aan de punten waarop nog verbetering valt te behalen. Bijvoorbeeld op het gebied van eenzaamheid. 30% van de mensen heeft een beperking of is meervoudig beperkt en dat is weer veel. Op sociale cohesie scoort Zuidwest minder dan een 5,5, dat is een aandachtspunt. Startkwalificaties zijn lager in vergelijking met de rest van Den Haag. Het is belangrijk om te zorgen dat de jeugd een goed start kan maken, zij zijn de toekomst.
Een punt van gesprek is dat van bovenaf bedacht beleid niet altijd aansluit bij de belevingswereld van de mensen in de wijk. Arnold Reijndorp geeft aan dat het daarom belangrijk is om een wijk voor te bereiden op verstedelijking. Het is volgens hem een kwestie van ingrijpen om dingen mogelijk te maken. Een beleidsdoelstelling als de 15-minutenstad kan aansluiten op de aanbeveling van de VROM-raad om strategisch te investeren in publieke voorzieningen in stedelijke vernieuwingswijken. Het is belangrijk om de drempel te verlagen voor stadsbewoners om toegang te krijgen tot voorzieningen. De VROM-raad stelde dat de kwaliteit en spreiding van culturele voorzieningen van groot belang zijn voor de stijgingskansen van stadsbewoners. Het decentraal plaatsen van voorzieningen in plaats van positionering rondom een ov-knooppunt zorgt ervoor dat er niet onnodig een financiële drempel is. De voorziening is immers bereikbaar zonder te moeten betalen voor het openbaar vervoer.
Een ander voorbeeld gaat over buurtgroen en de aanpak van binnentuinen. Vergroenen kan een beleidsdoel zijn binnen de sociale en fysieke wijkaanpak. Het is daarbij wel belangrijk om de manier waarop dit doel uitgewerkt wordt aan te laten sluiten bij de behoefte en de potentie in de wijk. Lodewijks kaart aan dat het belangrijk is om een goede analyse te maken. Er kan van buitenaf worden bedacht dat de bewoners van een wijk zelf het groen in de binnentuin gaan onderhouden en dat er daardoor binding ontstaat. Maar misschien ligt daar de potentie helemaal niet. En is er wel enthousiasme te vinden om met elkaar te koken. Dat kan ook voor binding zorgen. Een gesprek met bewoners geeft meer inzicht in wat de juiste voorzieningen zijn die men kan koppelen aan de behoefte in de wijk.
Reijndorp vult aan dat je beleidsmatig vooruit moet kijken. En zorg als overheid dat er een vangnet is als het groenonderhoud niet wordt opgepakt door de bewoners of marktpartijen. Een succesvolle binnentuin kan er zijn op een bepaalde plek. Maar elders kan er weer geen enthousiasme zijn. Druk dan geen standaard aanpak door. “De bewoner wordt vaak heel erg overvraagd: die mensen moeten actief zijn op school, ze moeten actief zijn op het gebied van zorg enzovoort. Maar ja, je kan maar één ding tegelijk doen.” Beleidsmatig kan iets bedacht worden, maar we moeten accepteren dat er in de praktijk soms geen animo voor blijkt te zijn.
Zowel Reijndorp als Lodewijks pleiten voor voldoende maatwerk om de sociaal fysieke aanpak te laten slagen.
Foto’s: Iris Nibbering