Met kwast of sloopkogel door de wijk? Inzichten uit “De Grote Verbouwing, de verandering van Naoorlogse Wijken”
Op 10 februari 2025 vond de tweede STAD in Onderzoek plaats. Een volle zaal aan deelnemers ging in Podium NOORD in gesprek met Jacqueline Tellinga (o.a. programmamanager Gemeente Almere en auteur van het boek De Grote Verbouwing, Verandering in Naoorlogse Wijken) en Gert Jan te Velde (Te Velde Architectenbureau voor Stedelijke Vernieuwing, tot 2025 partner bij Vanschagen Architecten) over de tips en lessen die we ruim twintig jaar na publicatie kunnen trekken uit het onderzoek De Grote Verbouwing, Verandering van Naoorlogse Wijken (2004).
Lessen en conclusies samengevat
Cruciaal bij de transformatie van naoorlogse wijken is dat dit op een zorgvuldige manier wordt ingezet. Begin niet meteen vanuit een keuze voor óf sloop/ nieuwbouw óf renovatie. Begin met:
- Zowel een demografisch en woonmilieu/leefstijlen onderzoek als cultuurhistorisch onderzoek naar de wijk. Hoe ziet de maatschappij er de komende decennia uit en voor wie gaan we bouwen? Maar ook: welke gebouwen en ensembles hebben een hoge architectonische of stedenbouwkundige waarde? Voer op basis van al die gegevens een goed gesprek tussen gemeente, corporatie én ontwerper uit, waarbij de inbreng van bewoners ook evident is. Daarna kunnen er weloverwogen keuzes voor sloop/ nieuwbouw en renovatie worden gemaakt.
- En maak daarbij goed gebruik van de uitgebreide kennis over verschillende renovatiemogelijkheden voor naoorlogse bouw die bij diverse ontwerpbureaus aanwezig is. Zolang opdrachtgevers, ontwikkelaars en bouwers niet voldoende op de hoogte zijn van de mogelijkheden, wordt er te snel overgegaan tot sloop en nieuwbouw.
Een voorbeeld in Amsterdam is de ‘Waarderingskaart Architectonische Kwaliteit’ van Amsterdam-Sloterdijk uit 2003. Deze biedt waardevolle informatie over de waardering door de gemeente Amsterdam van fysieke kwaliteiten van de wijk. Initaitiefnemers voor een ingreep in de bestaande voorraad weten zo waar ze aan toe zijn. Het is daarbij van belang om inzicht te ontwikkelen in de oorspronkelijke wijkgedachte van naoorlogse wijken. Die wijken zijn na de Tweede Wereldoorlog als geheel gebouwd waarbij de wijkgedachte – een specifiek idee over de maatschappij en doelgroep – leidend was.
Natuurlijk is er door bijvoorbeeld vergrijzing en gezinsverdunning veel veranderd waardoor deze gedachten niet altijd even actueel meer zijn. Tegelijkertijd heeft die gedachte ook geleid tot een sterke ruimtelijke samenhang versus de versnippering binnen het huidige krachtenveld van de moderne stedenbouw. Gedegen inzicht in de basisgedachten biedt aanknopingspunten voor weloverwogen correcties zonder de kwaliteit van de wijk als geheel teniet te doen. “Als je goed historisch onderzoek doet, springen de oplossingen bijna van de tekentafel” aldus Gert Jan. En neem de openbare ruimte daarin nadrukkelijk mee, geef landschapsarchitecten vanaf het begin een plek aan de ontwerptafel.
Wat betreft de inzet van een instrument als het beschermd stadsgezicht geven de inleiders aan dat de rust van naoorlogse wijken niet heilig moet worden verklaard. Tegelijkertijd biedt een gerichte inzet op delen van de wijk juist een prikkel voor interessante ontwerpplannen. Een slimme inzet geeft ruimte voor een goed huwelijk tussen het behouden van de cultuurhistorische waarde van de wijk en ruimte voor verdichting en vernieuwing. Een beschermd stadsgezicht betekent immers niet dat je nooit meer aan die gebouwen mag zitten, maar het zegt iets over de structuur van de wijk.

Inleiding
Zo’n twintig jaar geleden werd tijdens de grootschalige aanpak van de Vogelaarwijken veel onderzoek gedaan naar geslaagde stedelijke vernieuwing. Welke tips en lessen uit die tijd zijn ook nu nog actueel en waarop is aanvullend, meerjarig onderzoek nodig? Hoe voorkomen we dat we het wiel opnieuw uitvinden? En waar kunnen politiek, beleid en uitvoering op sturen om de Haagse stedelijke ontwikkeling optimaal te laten verlopen?
Jacqueline Tellinga (programmamanager Gemeente Almere en lid van het landelijke expertteam eigenbouw bij RVO) die in 2004 het boek De Grote Verbouwing, Verandering in Naoorlogse Wijken publiceerde, vertelt het aanwezige publiek over de ontwikkelingen in stedelijke vernieuwing vanaf de Tweede Wereldoorlog. Ze deelt daarbij de belangrijkste conclusies en aanbevelingen over de zogenoemde wijkgedachte van naoorlogse woonwijken. De pas afgestudeerde architect Adin Basoe vertelt daarna over zijn afstudeerproject als casus: met welke renovatiemogelijkheden kan de sloop van een naoorlogse flat voorkomen worden? Gert Jan te Velde (partner bij Vanschagen Architecten) reflecteert vervolgens op het onderzoek vanuit zijn perspectief als ontwerper: welke manieren om naoorlogse wijken te transformeren is hij tijdens zijn werk tegengekomen?
De Grote Verbouwing, Verandering van Naoorlogse Wijken (2004)
Rond de eeuwwisseling deed Jacqueline Tellinga onderzoek naar de hoeveelheid sloopprojecten in Nederland, waar ze in 2004 een boek over publiceerde: De Grote Verbouwing, Verandering van Naoorlogse Wijken. Ze vertelt tijdens haar presentatie dat het boek letterlijk uit twee kleuren bestaat: wit en geel. In het gele gedeelte – bijna een “telefoonboek”, zegt Jacqueline – heeft ze 160 verschillende sloopprojecten kort gedocumenteerd. In het witte gedeelte van het boek zijn dertien van die 160 projecten uitgelicht, met als leidende vragen: waarom slopen we zo veel? Weten we überhaupt dat we zoveel aan het slopen zijn? Wat komt ervoor in de plaats?
Jacqueline vertelt over Nederland na de Tweede Wereldoorlog: “Nederland was een complete chaos, het land lag in puin en er was een gigantische bouwopgave. Bij veel stedenbouwkundigen heerste er destijds een ‘wijkgedachte’, die oorspronkelijk uit de Verenigde Staten kwam overwaaien. Het idee was dat je de samenleving kan organiseren in verschillende cohorten: alleenstaande mensen, kleine gezinnen, grote gezinnen, stellen waarvan de kinderen uit huis zijn en bejaarden. Bij naoorlogse wijken is de woningbouw op die cohorten afgestemd.” De wijkgedachte stond voor ontwerpers en bestuurders voor een nieuwe vorm van democratie.
Volgens Jacqueline is de gedachte “waanzinnig betuttelend” en zou het tegenwoordig de vertaalslag naar de woningbouw niet meer halen. Tegelijk zorgde de ordening en het samenvoegen van verschillende samenlevingsvormen voor een zekere cohesie. Bovendien: de wijkgedachte is een belangrijke stedenbouwkundige erfenis van na de oorlog – daar kleeft volgens Jacqueline een zekere cultuurhistorische waarde aan.
Bij het verzamelen van sloopprojecten rond de eeuwwisseling heeft Jacqueline zich gefocust op naoorlogse wijken in bezit van woningbouwcorporaties die werden bestempeld als ‘het putje van de woningmarkt’. De sloop en daarbij ‘de oplossing voor het probleem’, werd volgens haar vaak door de gemeente en de woningcorporaties gegeven: er zou voor rijkere mensen moeten worden gebouwd en er behoorde meer differentiatie te worden gerealiseerd. “Dat werd onder andere gedaan door het plaatsen van duurdere (koop)woningen, het verminderen van openbaar groen en het concentreren van de aanwezige winkels.”
De kwantiteit en kwaliteit van sloop- en nieuwbouwprojecten
Voorbeelden van sloopprojecten die Jacqueline in haar boek noemt, zijn onder andere: Pendrecht in Rotterdam (1750 gesloopte woningen, 1600 nieuwe woningen), Kanaleneiland in Utrecht (550 gesloopte woningen en 1300 nieuwe woningen) en de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam (tienduizend gesloopte woningen en 17.500 nieuwe woningen).
Op welke manier zijn de naoorlogse wijken getransformeerd? Wat is er precies op die plekken gebeurd? Uit de voorbeelden destilleert ze de volgende transformaties:
- Hoogbouw wordt laagbouw;
- Recht wordt krom;
- Recht lost op;
- Saai wordt leuk;
- Nieuw wordt oud;
- Arm wordt rijk.
Welke stappen werden in dat transformatieproces van twintig jaar geleden ondernomen? Ze wijst daarbij naar het gebruik van stedelijke milieukaarten, waarbij de inwoners van een wijk terug worden gebracht naar verschillende categorieën. Als voorbeeld noemt ze Kanaleneiland in Utrecht, waar de toekomstige bewoners van de wijk pre-sloop werd ingedeeld in zeven verschillende types, zoals de ‘tolerante socializer’, de ‘volkse familieclan’ en de ‘gehaaste middenklasse’. Jacqueline is kritisch op dergelijke indelingen: “Wat moeten we hier nou mee? Wie zijn in deze wijk in godsnaam de tolerante socializers? Hoe kan je het verzinnen? Hoe weet je dat de ‘gehaaste middenklasse’ met elf procent gaat stijgen?”
Ook vertelt Jacqueline over het cultuurhistorisch onderzoek dat destijds naar naoorlogse wijken werd uitgevoerd. Tijdens het onderzoek had ze contact met Jeroen Schilt en Vincent van Rossem, twee architectuurhistorici van de Dienst Ruimtelijke Ordening bij Gemeente Amsterdam. Zij hadden in 2003 een ‘Waarderingskaart Architectonische Kwaliteit’ van Amsterdam-Sloterdijk gemaakt. Op de kaart is te zien welke gebouwen in de wijk de stempel ‘basiskwaliteit’, ‘middenkwaliteit’, ‘hoge kwaliteit’ en ‘topkwaliteit’ hebben gekregen. Ook leefstijlkaarten waren in die tijd in zwang.
Wat hadden de inwoners aan de transformaties? De hoofdrolspelers waren immers de gemeente en corporaties. Ze vroeg zich in 2004, en nu nog, af of er bij transformatie van wijken wel met de juiste mensen aan tafel wordt gezeten. De gemeente en corporaties moeten het proces volgens Jacqueline altijd samen met de ontwerpers ingaan. “En uiteraard is het altijd een noodzaak om met bewoners samen te werken.”
Een reflectie uit de praktijk
Als ontwerpers reflecteren Gert Jan te Velde en Adin Basoe op onderdelen van de transformatie van naoorlogse wijken die zij in de praktijk zijn tegengekomen. Daarbij gaan ze vooral in op een aantal specifieke en originele renovatiemogelijkheden die Vanschagen Architecten de afgelopen decennia heeft uitgedacht.

Volgens Gert Jan was 2004 het begin van een marktgedreven benadering voor naoorlogse wijken in Nederland. Er was bijna sprake van een “ontwikkeldrang” vanuit woningbouwcorporaties en de Rijksoverheid, hetgeen Jacqueline in De Grote Verbouwing ‘haast’ noemt. Gert Jan zegt dit ook te hebben ervaren bij veel projecten in stedelijke vernieuwing waarbij hij betrokken was vanuit Vanschagen. Hij heeft de afgelopen decennia vooral gewerkt aan niet-mainstream-projecten (renovaties en transformaties) in tegenstelling tot de mainstream– projecten (een marktgerichte aanpak waar veel sloop en nieuwbouw in voor komt).
Gert Jan noemt een aantal zaken die hij bij het lezen van De Grote Verbouwing interessant vond in het kader van zijn eigen werk. Daarbij concludeert hij dat nu, ruim twintig jaar na het verschijnen van het onderzoek, “de cirkel rond is.” Stedenbouwkundigen en architecten zijn nu wéér bezig om de sociale opgave te formuleren. “Die marktgedreven aanpak hebben we achter ons gelaten. Volgens mij worden de culturele- en sociale opgaven weer belangrijker.” En hij refereert daarbij naar de Waarderingskaart Architectonische Kwaliteit van Amsterdam-Sloterdijk als een “ontzettend goed instrument” om de discussie over cultureel erfgoed bespreekbaar te maken. Ook biedt zijn eigen praktijk diverse ervaringen die als voorbeeld kunnen dienen voor een genuanceerde omgang met het culturele erfgoed.
Diverse transformaties in Pendrecht als kansen
Om te illustreren hoe de transformatie van een naoorlogse wijk er in de praktijk uit kan zien, vertelt Gert Jan over de Rotterdamse wijk Pendrecht. Pendrecht is een ‘stempelwijk’ uit de jaren vijftig en daarmee een klassiek voorbeeld van naoorlogse stedenbouw. In 1994 werkte het Vanschagen Architecten samen met een woningbouwcorporatie aan de vernieuwing van de wijk: voor een deel werd er gesloopt en nieuwbouw neergezet, voor een gedeelte werden bestaande gebouwen gerenoveerd. Als basis ging Vanschagen uit van:
- Differentiatie van kwaliteit. Op bepaalde plekken was het nodig om “een tandje terug te gaan” en op andere plekken was het juist gewenst om ingrijpender te renoveren. Rust in de wijk was daarbij een van de uitgangspunten.
- Bestaande structuren. Neem de bestaande structuren als uitgangspunt voor stedelijke vernieuwing.
Tijdens zijn presentatie komen verschillende voorbeelden van de mixvorm tussen renovatie en nieuwbouw die tussen 1994 en 2000 in Pendrecht zijn toegepast voorbij. Voorbeelden zijn: het inpassen van nieuwbouw tussen bestaande woningen, het verwijderen van voorzieningen om plaats te maken voor nieuwe eengezinswoningen en het inpassen tussen bestaande bomen om ruimte te maken voor een nieuw trappenhuis in een bestaande flat. In de periode 2000 tot 2002 heeft Vanschagen ook de grootonderhoud voor de verkoop in Pendrecht op zich genomen. Daarbij hebben ze zich wederom gefocust op het behoud van de oude kwaliteiten van de wijk. Gert Jan geeft voorbeelden: het restaureren van vissenkommen, het uittekenen van grotere 3-kamerwoningen en het verbouwen van de begane grond om een ingang van de portiekflat met glaswanden en verlichting te creëren.

Afbeelding: Zierikzeebuurt, uit presentatie Gert Jan te Velde
Bij de nieuwbouw van de Zierikzeebuurt in Rotterdam is Vanschagen ook betrokken geweest. De bestaande portiekflats waren niet geschikt voor gezinnen en niet geschikt voor ouderen, dus zijn er in de wijk gebouwen gesloopt om ruimte te maken voor nieuwbouwwoningen. Er zijn twee blokken vervangen voor woningen voor ouderen, waarbij rekening is gehouden met de oude structuur van de wijk. Zo zijn de binnenterreinen open gehouden en is er een collectieve ruimte bij de entree.

Afbeelding: Zuiderdiep, uit presentatie Gert Jan te Velde
Een aantal jaar later, bij de renovatie van Zuiderdiep in Pendrecht-Zuid, heeft Vanschagen de de transformatie van acht portiekblokken op zich genomen. De woningen, die Gert Jan pre-transformatie “de meest kale casco’s die je je maar kan voorstellen” noemde, werden samengevoegd en gerenoveerd tot betaalbare vierkamerwoningen voor gezinnen: er zijn onder andere tussen de woningen ruime trappen geplaatst en is met verschillende kunstenaars samengewerkt om de gedeelde raamwerken aantrekkelijker te maken.

Afbeelding: Een van de schetsen voor een nieuw renovatieproject (paarse blokken stellen optoppingsopties voor) in Pendrecht, uit presentatie Gert Jan te Velde
Op het moment werkt Gert Jan wéér aan een renovatieproject in Pendrecht. Hij laat tijdens zijn presentatie een aantal schetsontwerpen van de buurt zien. “Er wordt nu een serieuze afweging gemaakt om te slopen, maar volgens ons is het ook mogelijk om de gebouwen te renoveren. We zitten bijvoorbeeld eraan te denken om misschien op te toppen of galerijen toe te voegen.” Daarbij benadrukt Gert Jan hoe belangrijk het is om eerst een uitgebreide analyse van de gebouwen en de wijk te maken: “Als je goed historisch onderzoek doet, springen de oplossingen bijna van je tekentafel.”
Niet slopen, maar renoveren
Adin Basoe is een recent afgestudeerde architect. Voor zijn afstudeerproject onderzocht hij de naoorlogse en tegenwoordig gesloopte portiekflat waar hij vroeger zelf in woonde. Adin vroeg zich af: had ik daar nu nog kunnen wonen? Met andere woorden: op welke manier had de flat kunnen worden gerenoveerd in plaats van gesloopt? Daarbij stelde hij de volgende eisen aan het gebouw en de omgeving:
- Herkenbaarheid van het vroegere straatbeeld;
- Het behoud van een groot deel van de woningen;
- Het behoud van de binnentuinen om de kansen op ontmoetingen tussen bewoners te vergroten.
Op basis daarvan komt hij tot de volgende oplossing:

Afbeelding: Schetsvoorstel portiekflat door Adin Basoe
Gert Jan vat aan het eind van zijn inleiding vier lessen samen:
- Tot 2000 waren de naoorlogse wijken een ‘technische opgave’ en de decennia daarna (tot 2020) werd stedelijke vernieuwing getypeerd door het ‘marktdenken’. Nu spelen de sociale opgaven gelukkig weer een grotere rol in de transformatie van naoorlogse wijken;
- De klimaatopgave, waar bijvoorbeeld de hoeveelheid CO2-opslag in gebouwen onderdeel van uitmaakt, dwingt ons om veel voorzichtiger om te gaan met de sloop en nieuwbouw van bestaande gebouwen;
- De toenemende onbetaalbaarheid van de volkshuisvesting maakt de bestaande sociale voorraad nog waardevoller;
- Er is veel mogelijk met de bestaande voorraad, maar opdrachtgevers en architecten moeten de kansen willen zien en benutten.
Noodzakelijke verdichting en openbare ruimten
Vanwege de gigantische hoeveelheid sloop- en nieuwbouwprojecten aan het begin van de eenentwintigste eeuw, wilde Jacqueline haar onderzoek in eerste instantie ‘Het Sloopfeest’ noemen. Het werd haar echter door de uitgever afgeraden. Het weghalen van “het geheugen van naoorlogse wijken” is heel ingrijpend, vindt Jacqueline. Ze vindt dat de moderne stedenbouw te gefragmenteerd is geworden en het een heeft niets meer met het andere te maken. Op sommige plekken is het te versteend en te onsamenhangend geworden. In eerste instantie lijkt de nieuwbouw in de wijk te kloppen, omdat de analyses die vooraf zijn gemaakt correct zijn. Zodra je echter door de wijk loopt en het ontbreken van de samenhangendheid van de gebouwen ziet, bekruipt je een ander gevoel. Volgens Jacqueline is de wijk niet meer van de mensen, terwijl de kracht van de naoorlogse wijken is dat het voor mensen is gebouwd. Op welke manier houd je dat overeind als je verdicht en transformeert?
Gert Jan voegt daaraan toe dat “de eigenheid” van naoorlogse wijken tegenwoordig steeds vaker onder druk staat. Daar is volgens hem discussie over nodig: als je meer huizen erbij wil bouwen, past het wel bij het gehele gebied? Waar willen we de kwaliteit van bestaande gebouwen behouden en waar kunnen nieuwe woningen worden toegevoegd?
Volgens een deelnemer zit de huidige sociale- en klimaatopgave juist in de openbare ruimten van de naoorlogse wijken. “Die openbare ruimte was de kracht van de wederopbouwplannen”, zegt ze. Goed nadenken over de openbare ruimten (bijvoorbeeld het openbaar groen, de collectieve voorzieningen en de parkeerplekken) kan juist een antwoord geven op andere belangrijke opgaven die er in naoorlogse wijken liggen. Er wordt nu te vaak vanuit het gebouw zelf gedacht.
De openbare ruimte, zegt Jacqueline, wordt bij de transformatie van naoorlogse wijken al snel als een ‘probleem’ beschreven, terwijl het ook kan worden gezien als potentiële kans. Volgens Jacqueline zijn er mensen nodig om die manier van denken op te starten en aan anderen uit te leggen – dat is volgens haar al een goed begin bij het denken vanuit openbare ruimten. Adin voegt daaraan toe dat hij in zijn afstudeerproject veel heeft gefocust op de openbare buitenruimtes. In zijn herontwerp heeft hij de dichtgezette privé-achtertuinen van de nieuwbouw veranderd naar een gezamenlijke binnentuin. “Op die manier wordt het gebruik van de openbare ruimten voor iedereen gestimuleerd.” En Gert Jan wijst nogmaals op het belang van een goede analyse van het gebouw én de omgeving in de wijk: hoe is het destijds gerealiseerd en wat is er in de tussentijd veranderd?

Een beschermd stadsgezicht voor naoorlogse wijken?
Er wordt de afgelopen jaren veel gesproken over beschermde stadsgezichten, bijvoorbeeld voor Den Haag Zuidwest en de Mariahoeve. Een aanwezige vraagt zich af in hoeverre dat kansen biedt voor naoorlogse wijken, of dat het juist ontwikkelingen in stedelijke vernieuwing in de weg staat? Wederom pleit Gert Jan ervoor dat de basis van een transformatie zorgvuldigheid moet zijn: maak een goede analyse van de essentie van een wijk en bedenk daarbij met welke woningen we zorgvuldig moeten omgaan. Een beschermd stadsgezicht kan daarbij interessant zijn, zegt Gert Jan. Hij haalt het voorbeeld van de Westelijke Tuinsteden in Amsterdam aan, waar de gemeente ervoor heeft gekozen om een deel van het gebied tot beschermd stadsgezicht te maken. “Dankzij het beschermd stadsgezicht kreeg je daar een heel interessant ontwerpplan. Architecten hebben hun uiterste best gedaan om binnen de contouren van het beschermde stadsgezicht een plan te ontwikkelen.”
Tegelijk moet er volgens Gert Jan nog voldoende ontwikkelruimte voor renovaties en nieuwbouw bestaan. Het gaat dus om een goede balans: erkennen en herkennen wat de essentie van de wijk is, terwijl er ook wordt nagedacht over de manier waarop de wijk kan worden vernieuwd. Jacqueline sluit zich daarbij aan. “Je mag wel degelijk een beschermd stadsgezicht ergens op loslaten, mits er een goede analyse aan vooraf gaat. Binnen dat stadsgezicht mag je, als het niet anders is, heus afbreken en nieuwe woningen bouwen. Een beschermd stadsgezicht betekent immers niet dat je nooit meer aan die gebouwen mag zitten, maar het zegt iets over de structuur van de wijk.”

Werken aan openbare ruimten
Een aanwezige van de afdeling Wonen van de Haagse Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) vertelt dat ze zich sinds vorig jaar onder andere richten op de Haagse binnentuinen. Deze stimuleren sociale ontmoetingen en faciliteren de klimaatopgave van de gemeente. De komende jaren gaat de DSO in totaal 55 tuinen aanpakken, waarvoor extra geld is vrijgemaakt. Volgens Gert Jan is dat “precies wat we nodig hebben.” Daarbij is het nodig om dergelijk beleid ook op de lange termijn te integreren. Het zou zonde zijn, zegt hij, als er nu drie jaar lang in gedeelde openbare ruimten wordt geïnvesteerd om het vervolgens weer los te laten. Jacqueline luistert met een “zekere jaloersheid” naar het verhaal van de DSO-aanwezige: “Ik werk in Almere, waar we bijna te veel openbaar groen hebben. Een van de moeilijke dingen is alsnog de vraag: ‘Hoe krijg je de mensen van nu bereid om in het gemeenschappelijke openbaar groen aan de slag te gaan op de lange termijn?’”
Volgens zowel Jacqueline als Gert Jan moeten landschapsarchitecten dan ook betrokken zijn bij de transformatie van naoorlogse wijken. “Het groen heeft invloed op het gebouw en het gebouw heeft invloed op het groen”, stelt Gert Jan. Dus werk samen met landschapsarchitecten, want op de “grens tussen groen en gebouw” ontstaan heel interessante en creatieve dingen.
Een voorbeeld van de openbare ruimtes in de wijk zijn gezamenlijke parkeerplaatsen. In de zaal wordt de vraag gesteld welke oplossingen er bestaan voor de auto’s die vanwege het ruimtegebrek door verdichting geen parkeerplek hebben. Er worden een aantal oplossingen genoemd: het bouwen van parkeergarages, het aanleggen van moblitieitshubs en het stellen van parkeernormen en -regels. Gert Jan voegt daaraan toe dat het soms ook mogelijk is om in de gebouwen zélf aan parkeerruimte te werken, waardoor je dubbel grondgebruik organiseert. Hij noemt ook de proeven die gemeenten uitvoeren om autogebruik te destimuleren, zoals het experiment in de Haagse wijk Mosveen met het collectief gebruik van deelauto’s.
Zorgen voor de rommelrandjes
Een bewoner van Mariahoeve vraagt zich af hoe de sociale structuur van de naoorlogse wijk behouden kan worden als er getransformeerd gaat worden. Volgens Jacqueline begint een transformatie met de juiste vraagstelling: voor wie wordt de wijk precies verbouwd? “Dat doe je natuurlijk in de eerste plaats voor de mensen die er wonen of komen te wonen”, zegt ze. “Als je dingen in de wijk gaat toevoegen, moet er wel voor worden gezorgd dat ze in het gehele plaatje van de wijk passen.” Daarbij refereert ze in feite weer aan de wijkgedachte van naoorlogse wijken in Nederland.
Gert Jan belicht de andere kant van het antwoord: “We moeten niet bang zijn voor gentrificatie en het proces van vernieuwing. Gentrificatie betekent dat een wijk beter wordt, daar kun je volgens mij niet op tegen zijn. We moeten dus niet bang zijn voor andere typen woningen in een oude woonwijk.” Volgens de bewoner van de Mariahoeve is het bij verbouwingen echter niet gewenst dat alle “rommelrandjes” worden rechtgetrokken, omdat juist daarmee de sociale structuur van de wijk wordt verwijderd. Volgens Jacqueline is soms het echter vaag wat ‘sociale samenhang’ nou daadwerkelijk betekent voor wijkbewoners. Gemeenten weten niet alles wat er zich in een bepaalde wijk afspeelt. De sociale samenhang hoeft niet overeen te komen met het straatbeeld dat naar voren komt. “Wat ik wél weet: bezuinig niet op voorhand op gemeenschappelijke plekken. Gezamenlijke voorzieningen zitten bij transformaties vaak onder in het wensenpakket, maar als de wijk eenmaal af is, wordt er zeker wel naar gevraagd.”
Een reflectie door Casper van der Feltz (stadsdeeldirecteur Haagse Hout) en Kirsten Dubbelman (directeur vastgoed Haag Wonen)
Haag Wonen is een woningcorporatie met circa 22.000 eenheden in de stedelijke omgeving van Den Haag, waaronder een aantal in de naoorlogse wijken Zuidwest en Mariahoeve. Vanwege de woningnood en klimaatverandering staat de corporatie voor zowel een grote verduurzamingsopgave als uitbreidingsopgave: de komende jaren wil Haag Wonen er drieduizend sociale huurwoningen in de stad bij krijgen. Daarbij wordt, vertelt Kirsten, naast aankopen van ontwikkelende partijen, specifiek ook gekeken naar verdichtingsmogelijkheden.
Haag Wonen kijkt bij de uitbreidingsopgave naar hun bestaande bezit vanuit duurzaamheidsperspectief, waarbij er pas tot sloop wordt overgegaan als “het echt niet anders kan.” Renovatie is in veel gevallen een duurdere optie, waardoor de kosten tegenwoordig bijna gelijk zijn aan het bouwen van een nieuwbouwwoning. Maar als renovatie niet mogelijk is, gaat Haag Wonen over tot sloop en nieuwbouw. Dan wordt er uiteraard ook gekeken naar mogelijkheden tot verdichting. Volgens Kirsten worden daar voorafgaand “intensieve gesprekken” met bewoners over gevoerd, omdat er tijdens het sloopproces veel naar de sociale samenhang van de wijk wordt gekeken. Zo probeert Haag Wonen de sociale ontmoeting in een wijk tijdens renovatie- en sloopprojecten te stimuleren door onder andere het renoveren en activeren van gezamenlijke binnentuinen. Ondanks het feit dat de corporatie veel vooruitgang in de uitbreidingsopgave boekt, is het tegelijk een “ongelooflijk complex” proces. Kirsten: “We hebben, als Haag Wonen, simpelweg te maken met de beperkende stadsgrenzen van Den Haag. Bovendien krijgen we toekomstige bewoners bijna niet aan de ontwerptafel. Daardoor komen we vaak op gespannen voet met de huidige bewoners, die op hun beurt de veranderingen in hun wijk vaak lastig vinden.”

Als stadsdeeldirecteur Haagse Hout komt Casper tijdens zijn werk veel in aanraking met de naoorlogse wijken van de stad. Den Haag Zuidwest en Mariahoeve zijn volgens Casper in één keer gebouwd vanuit één visie, terwijl er niet veel werd gesproken met de toekomstige bewoners. Binnen de transformaties van nu zijn volgens hem de belangrijke vragen nog steeds: voor wie bouwen we de wijken en voor hoe houden we ze leefbaar en aantrekkelijk?
Verdichting moet volgens Casper dus op een “slimme manier” gebeuren. In het verleden, vertelt Casper, zijn er veel gezamenlijke voorzieningen in naoorlogse wijken geplaatst: een buurtwinkel, een café, een winkelcentrum, enzovoorts. Daardoor was er veel interactie tussen de bewoners. “De afgelopen decennia zijn dat soort voorzieningen steeds meer verdwenen. In Mariahoeve is er alleen nog een winkelcentrum en een aantal leegstaande plinten. Bij het transformeren van deze wijken moet er goed worden bedacht welke voorzieningen er naar de wijk worden gehaald. Ik ben voorstander van extra economische voorzieningen, winkeliers en kunst- en cultuurondernemers in de wijk.”
Een quote van architect H.J.A. Hofland, die aan het begin van de avond uit De Grote Verbouwing werd voorgelezen, is een treffende samenvatting van deze STAD in Onderzoek: ‘Waar ligt de overgang tussen het begin van herstel en vergroting van de schade? Dat is een open vraag die voortdurend moet worden gesteld. Een ideale oplossing bestaat niet, maar de resten van samenhang uit het verleden moeten bewaard blijven als de fundamenten van samenhang voor de toekomst.’
STAD in onderzoek
Platform STAD organiseert in 2024 en 2025 de reeks ‘STAD in onderzoek‘ waarin toonaangevende onderzoekers en ervaringsdeskundigen met elkaar en deelnemers in gesprek gaan over deze vragen. Een sessie start met een inhoudelijke inleiding van een onderzoeker die 15-20 jaar geleden al toonaangevend onderzoek verrichte en een goed beeld had van de complexiteit en samenhang van grootstedelijke ontwikkelingen. Arnold Reijndorp leidde de eerste bijeenkomst in, Jacqueline Tellinga heeft het stokje overgenomen tijdens de tweede avond. De grote Haagse ontwikkelopgaven vormen de achtergrond voor het gesprek waarin huidig onderzoek, beleid en uitvoering tegen het licht worden gehouden. De sessies worden afgesloten met een borrel.
Foto’s: Maurits van Hout
Verslag: Emma Ruiter